Les 1
home
terug
De woorden en hun klank
Klik op woord voor de uitspraak ervan. Klik nogmaals voor de betekenis. Klik nogmaals om de uitspraak nog een keer te horen
أَنَا
ik
أَنْتَ
jij (m.)
أَنْتِ
jij (f.)
هُوَ
hij
هِيَ
zij
هٰذَا
deze, dit (m.)
هٰذِهِ
deze, dit (f.)
اَلْ
de, het
اَلْيَوْمَ
vandaag
أَيْنَ
waar
مَا
wat
هُنَا
hier
هُنَاكَ
daar; er
مَدِينَةٌ
stad
قَرْيَةٌ
dorp
بَيْتٌ
huis
طَالِبَةٌ
studente
غُرْفَةٌ
kamer
بَابٌ
deur; poort
طَاوُلَةٌ
tafel
كُرْسِيٌّ
stoel
نَافِذَةٌ
raam
لَوْحٌ
(school)bord
قَلَمٌ
pen
شَنْطَةٌ
tas
كِتَابٌ
boek
يَدٌ
hand
مَلِكٌ
koning
مَلِكَةٌ
koningin
عَبْدٌ
dienaar, slaaf, mens
فَرَسٌ
merrie
طَالِبٌ
student
مُعَلِّمٌ
leraar
مُعَلِّمَةٌ
lerares
إِمَامٌ
imam
نَفْسٌ
ziel; zelf (f.)
سَلَامٌ
vrede
حَرْبٌ
oorlog (f.)
دِمَشْقُ
Damascus
وَ
en
هَلْ
vraagpartikel
نَعَمْ
ja
لَا
nee
شُكْرًا
Bedankt!