Les 3

  Persoonlijke voornaamwoorden
Vertaal de zin.

الطالبة في المكتبة.
De studente is in de bibliotheek.
اَلطَّالِبَةُ فِي ٱلْمَكْتَبَةِ.
هِيَ فِي ٱلْمَكْتَبَةِ.
Zij is in de bibliotheek.
هِيَ فِيهَا.
Zij is erin.
العبيد في الحمام.
De slaven zijn in het badhuis.
اَلْعَبِيدُ فِي ٱلْحَمَّامِ.
هُمْ فِي ٱلْحَمَّامِ.
Zij zijn in het badhuis.
هُمْ فِيهِ.
Zij zijn erin.
الكتب في الحجر.
De boeken zijn in de kamers.
اَلْكُتُبُ فِي ٱلْحُجَرِ.
هِيَ فِي ٱلْحُجَرِ.
Zij zijn in de kamers.
هِيَ فِيهَا.
Zij zijn erin.
الملكة امام الهرم.
De koningin staat (/is) voor de piramide
اَلْمَلِكَةُ أَمَامَ ٱلْهَرَمِ.
هِيَ أَمَامَ ٱلْهَرَمِ.
Zij staat voor de piramide.
هِيَ أَمَامَهُ.
Zij staat ervoor.
الكرسي امام السرير.
De stoel staat (/is) voor het bed.
اَلْكُرْسِيُّ أَمَامَ ٱلسَّرِيرِ.
هُوَ أَمَامَ ٱلسَّرِيرِ.
Hij (Die) staat voor het bed.
هُوَ أَمَامَهُ.
Hij (Die) staat ervoor.
الشنطة امام الخزانة.
De tas ligt (/staat) voor de kast.
اَلشَّنْطَةُ أَمَامَ ٱلْخِزَانَةِ.
هِيَ أَمَامَ ٱلْخِزَانَةِ.
Ze (Die) ligt voor de kast.
هِيَ أَمَامَهَا.
Ze (Die) ligt ervoor.
الولد مع الطالبة.
De jongen is met (/bij) de studente.
اَلْوَلَدُ مَعَ ٱلطَّالِبَةِ.
هُوَ مَعَ ٱلطَّالِبَةِ.
Hij is met (/bij) de studente.
هُوَ مَعَهَا.
Zij is met (/bij) haar.
المعلمة مع الطلبة.
De docente is met (/bij) de studenten.
اَلْمُعَلِّمَةُ مَعَ ٱلطَّلَبَةِ.
هي مع الطلبة.
Zij is met (/bij) de studenten.
هِيَ مَعَهُمْ.
Zij is met (/bij) hen.
البنت مع الجمال.
Het meisje is met (/bij) de dromedarissen.
اَلْبِنْتُ مَعَ ٱلْجِمَالِ.
هِيَ مَعَ ٱلْجِمَالِ.
Zij is met (/bij) de dromedarissen.
هِيَ مَعَهَا.
Zij is ermee (/erbij).
الموظف بالسيارة.
De ambtenaar is met de auto (gekomen/gegaan).
اَلْمُوَظَّفُ بِٱلسَّيَّارَةِ.
هُوَ بِٱلسَّيَّارَةِ.
Hij is met de auto.
هُوُ بِهَا.
Hij is ermee.
الكتاب باليد.
Het boek is met de hand (geschreven).
اَلْكِتَابُ بِٱلْيَدِ.
هُوَ بِٱلْيَدِ.
Het is met de hand (geschreven).
هُوَ بِهَا.
Het is ermee (geschreven).
الرسالة بالقلم.
De brief is met de pen (geschreven).
اَلرِّسَالَةُ بِٱلْقَلَمِ.
هِيَ بِٱلْقَلَمِ.
Hij (Die) is met de pen.
هِيَ بِهِ.
Hij (Die) is ermee.
الجريدة على المكتب.
De krant ligt op het bureau.
اَلْجَرِيدَةُ عَلَى ٱلْمَكْتَبِ.
هِيَ عَلَى ٱلْمَكْتَبِ.
Ze (Die) ligt op het bureau.
هِيَ عَلَيْهِ.
Ze (Die) ligt erop.
المفتاح على الكتب.
De sleutel ligt op de boeken.
اَلْمِفْتَاحُ عَلَى ٱلْكُتُبِ.
هُوَ عَلَى ٱلْكُتُبِ.
Hij (Die) ligt op de boeken.
هُوَ عَلَيْهَا.
Hij (Die) ligt erop.
الارقام على الجدران.
De nummers staan op de muren.
اَلْأَرْقَامُ عَلَى ٱلْجُدْرَانِ.
هِيَ عَلَى ٱلْجُدْرَانِ.
Ze staan op de muren.
هِيَ عَلَيْهَا.
Ze staan erop.
الهاتف بجانب مكتب الاستقبال.
De telefoon is naast de receptie.
اَلْهَاتِفُ بِجَانِبِ مَكْتَبِ ٱلِٱسْتِقْبَالِ.
هُوَ بِجَانِبِ مَكْتَبِ ٱلِٱسْتِقْبَالِ.
Hij (Die) is naast de receptie.
هُوَ بِجَانِبِهِ.
Hij (Die) is ernaast.
الفندق بجانب الجامعة.
Het hotel ligt (/is) naast de universiteit.
اَلْفُنْدُقُ بِجَانِبِ ٱلْجَامِعَةِ.
هُوَ بِجَانِبِ ٱلْجَامِعَةِ.
Het ligt naast de universiteit.
هُوَ بِجَانِبِهَا.
Het ligt ernaast.
المعلمة بجانب الاولاد.
De lerares staat naast de kinderen.
اَلْمُعَلِّمَةُ بِجَانِبِ ٱلْأَوْلَادِ.
هِيَ بِجَانِبِ ٱلْأَوْلَادِ.
Zij staat naast de kinderen.
هِيَ بِجَانِبِهِمْ.
Zij staat naast hen.
الجريدة عن الطلاب.
De krant gaat over de studenten.
اَلْجَرِيدَةُ عَنِ ٱلطُّلَّابِ.
هِيَ عَنِ ٱلطُّلَّابِ.
Ze (Die) gaat over de studenten.
هِيَ عَنْهُمْ.
Ze (Die) gaat over hen.
الكتاب عن الملوك.
Het boek gaat over de koningen.
اَلْكِتَابُ عَنِ ٱلْمُلُوكِ.
هُوَ عَنِ ٱلْمُلُوكِ.
Het gaat over de koningen.
هُوُ عَنْهُمْ.
Het gaat over hen.
الرسالة عن الاستقبال.
De brief gaat over de ontvangst.
اَلرِّسَالَةُ عَنِ ٱلِٱسْتِقْبَالِ.
هِيَ عَنِ ٱلِٱسْتِقْبَالِ.
Hij (Die) gaat over de ontvangst.
هِيَ عَنْهُ.
Hij (Die) gaat erover.
الكتاب تحت الكؤوس.
Het boek ligt onder de glazen.
اَلْكِتَابُ تَحْتَ ٱلْكُؤُوسِ.
هُوَ تَحْتَ ٱلْكُؤُوسِ.
Het ligt onder de glazen.
هُوَ تَحْتَهَا.
Het ligt eronder.
جواز السفر تحت الرسالة.
Het paspoort ligt onder de brief.
جَوَازُ ٱلسَّفَرِ تَحْتَ ٱلرِّسَالَةِ.
هُوَ تَحْتَ ٱلرِّسَالَةِ.
Het ligt onder de brief.
هُوَ تَحْتَهَا.
Het ligt eronder.
الطلاب عند المعلمة.
De studenten zijn bij de lerares.
اَلطُّلَّابُ عِنْدَ ٱلْمُعَلِّمَةِ.
هُمْ عِنْدَ ٱلْمُعَلِّمَةِ.
Zij zijn bij de lerares.
هُمْ عِنْدَهَا.
Zij zijn bij haar.
الفنجان عند الحنفية.
Het kopje staat bij de kraan.
اَلْفِنْجَانُ عِنْدَ ٱلْحَنَفِيَّةِ.
ُهُوَ عِنْدَ ٱلْحَنَفِيَّةِ.
Het staat bij de kraan.
هُوَ عِنْدَهَا.
Het staat erbij.
الموظفة عند الأئمة.
De ambtenaar (f.) is bij de imams.
اَلْمُوَظَّفَةُ عِنْدَ ٱلْأَئِمَّةِ.
هِيَ عِنْدَ ٱلْأَئِمَّةِ.
Zij is bij de imams.
هِيَ عِنْدَهُمْ.
Zij is bij hen.
العنوان للموظف.
Het adres is van de ambtenaar.
اَلْعُنْوَانُ لِلْمُوَظَّفِ.
هُوَ لِلْمُوَظَّفِ.
Het is van de ambtenaar.
هُوَ لَهُ.
Het is van hem.
الأخباز للبنت.
De broden zijn van het meisje.
اَلْأَخْبَازُ لِلْبِنْتِ.
هِيَ لِلْبِنْتِ.
Ze zijn van het meisje.
هِيَ لَهَا.
Ze zijn van haar.
البيت للملكة.
Het huis is van de koningin.
اَلْبَيْتُ لِلْمَلِكَةِ.
هُوَ لِلْمَلِكَةِ.
Het is van de koningin.
هُوَ لَهَا.
Het is van haar.
المعلم من لبنان.
De docent komt uit Libanon.
اَلْمُعَلِّمُ مِنْ لُبْنَانَ.
هُوَ مِنْ لُبْنَانَ.
Hij komt uit Libanon.
هُوَ مِنْهَا.
Hij komt eruit.
الولد من القرية.
De jongen komt uit het dorp.
اَلْوَلَدُ مِنَ ٱلْقَرْيَةِ.
هُوَ مِنَ ٱلْقَرْيَةِ.
Hij komt uit het dorp.
هُوَ مِنْهَا.
Hij komt eruit.
الملعقة فوق الثلاجة.
De lepel ligt op de ijskast.
اَلْمِلْعَقَةُ فَوْقَ ٱلثَّلَّاجَةِ.
هِيَ فَوْقَ ٱلثَّلَّاجَةِ.
Hij (Die) ligt op de ijskast.
هِيَ فَوْقَهَا.
Hij (Die) ligt erop.
الكؤوس فوق الخزانة.
De glazen staan bovenop de kast.
اَلْكُؤَوسُ فَوْقَ ٱلْخِزَانَةِ.
هِيَ فَوْقَ ٱلْخِزَانَةِ.
Ze staan bovenop de kast.
هِيَ فَوْقَهَا.
Ze staan er bovenop.
A
Klik voor een nieuwe zin
Klik voor de vertaling
Klik voor de vocalisatie
هو
هُ
هِ
هي
ها
هُم
هِم
هُنّ
هِنّ
In deze oefening worden achtereenvolgens het vertalen en het vocaliseren van een korte zin en het gebruik van voorzetsels in combinatie met persoonlijke voornaamwoorden geoefend.