gegeten worden, I

geworpen worden, IV

gekocht worden, VIII

neergelegd worden, I

bezet worden VIII

bespaard worden I

geïnformeerd worden, IV

beweerd worden, VIII

opgemerkt worden, III

gekozen worden, VIII

1. Heb jij/ik jouw auto verkocht?

Is jouw auto verkocht?

2. Een studente van het tweede jaar begeleidt de Egyptische gaste.

De Egyptische gaste wordt begeleid.

3. Als je mijn voorstel niet aanvaard, leg dan jouw mening uit.

Als mijn voorstel niet aanvaard wordt, leg dan jouw mening uit.

4. Waarom heb jij / heeft zij niet geantwoord op de vragen?

Waarom is er niet geantwoord op de vragen?

5. Heeft het hoofd van de universiteit een toespraak gehouden op de receptie van de conferentie?

Is er een toespraak gehouden op de receptie van de conferentie?

6. Ik zal morgen met jullie contact opnemen.

Morgen zal er met jullie contact opgenomen worden.

Hij zei “Weet dat er een (of andere) welgestelde handelaar was. Hij bezat geld, mannen, vee en kamelen en hij had een vrouw en grote en kleine kinderen. Hij woonde op het land terwijl als beroep met (de) landbouw bezig was.

Hij kende de taal het vee en de dieren, maar het (/dat) geheim, als hij het aan iemand zou uitleggen, dan stierf hij. Hij kende elke taal van (het geslacht der) dieren maar liet het niemand weten uit angst voor zichzelf, dat hij stierf.

Hij had bij hem in huis een os en een ezel. Elk van hen was vastgebonden aan een voerbak, dicht bij elkaar staande.

Toen de os de woorden van de ezel hoorde wist hij dat hem een raad aan geven was. Hij dankte hem in zijn taal, riep Gods zegen over hem af, en beloonde hem goed. Hij was overtuigd van zijn advies en zei tegen hem “Moge jou kwade zaken bespaard blijven, oh waakzame.”

- Dit alles gebeurde, oh mijn dochter, terwijl de handelaar wist wat zij zeiden -

Toen het de volgende dag (lett. het tweede van een dag) was, kwam de boer (/landbouwer) naar het huis van de handelaar en nam de os. Die had het advies van de ezel aangenomen en hij wierp zich op de grond. De boer sloeg hem.

Hij bleef (/hield niet op met) opstaan en vallen totdat de nacht kwam (/naderde). De boer ging met hem op naar huis en bond hem vast aan de voerbak. Hij verbaasde zich over dit verhaal (lett. zijn verhaal) en bracht hem bonen en voer. De os snuffelde eraan, aarzelde, ging ver ervandaan slapen en bleef tot de ochtend in het stro en het riet woelen.

Wat het gebeuren (lett. verhaal) van de os betreft, hij snurkte de (lett. zijn) hele dag al slapende en rustend. Hij had al zijn voer opgegeten en had gedronken. Hij was geduldig geweest en had uitgerust en begon de hele dag Gods zegen af te roepen over de ezel en zijn advies voor hem te prijzen.

Toen het nacht werd, en de ezel die nacht bij hem binnenkwam, ging hij rechtop voor hem staan en zei “Jou wordt een goede avond gewenst, oh waakzame, ik zweer bij God, jij hebt met mij iets moois gedaan dat ik niet kan beschrijven. Jij houd niet op rechtgeleid en beschaafd te zijn, moge God jou vanwege mij met goeds belonen, oh waakzame!”

De ezel gaf hem geen antwoord uit woede op hem. Hij zei in zichzelf “Dit alles is met mij gebeurd door het slechte plannen van mij; ik zat languit zolang mijn nieuwsgierigheid mij met rust liet. Als ik geen list voor hem bedenk (lett. met hem doe) en hem terugbreng naar wat hij was, kom ik om”. Vervolgens ging hij naar zijn voerbak en strekte zich uit terwijl de os Gods zegen over hem uitriep.

Jij, mijn dochter, komt ook zo om door het slechte plannen van jou. Ga zitten en zwijg en gooi jezelf niet in de ondergang; ik geef je raad en ben bezorgd om jou.” Zij zei “Oh vader, het is onontkoombaar dat ik opga naar deze sultan en dat jij mij naar hem leidt.” Hij zei “Doe het niet.”

Hij zei “Als je niet gaat zitten doe ik met jou wat de koopman, de eigenaar van de boerderij, met zijn vrouw deed.” Ze zei “.”Mijn vader, wat heeft hij met zijn vrouw gedaan?”