Oefening 3
1.a Zijn jullie/zij beiden bang voor de hond?
هَلْ تَخَافَانِ مِنَ ٱلْكَلْبِ؟
1.b Zijn jullie/zij beiden niet bang voor de hond?
أَلَا تَخَافَانِ مِنَ ٱلْكَلْبِ؟
2.a Wijs naar het bord!
أَشِرْ إِلَى ٱللَّوْحِ!
2.b Wijs niet naar het bord!
لاَ تُشِرْ إِلَى ٱللَّوْحِ!
3.a Hij heeft besloten naar de stad terug te keren.
قَضَى أَنْ يَرْجِعَ إِلَى ٱلْمَدِينَةِ.
Hij heeft niet besloten naar de stad terug te keren. / Hij
heeft besloten niet naar de stad terug te keren.
لَمْ يَقْضِ أَنْ يَرْجِعَ إِلَى ٱلْمَدِينَةِ. \ قَضَى أَلَّا يَرْجِعَ إِلَى ٱلْمَدِينَةِ.
4.a Ga daar niet zitten!
لاَ تَقْعُدُوا هُنَاكَ!
4.b Ga daar zitten!
اُقْعُدُوا هُنَاكَ!
5.a Wek mij na een uur!
نَبِّهْنِي بَعْدَ سَاعَةٍ!
5.b Wek mij niet na een uur!
لَا تُنَبِّهْنِي بَعْدَ سَاعَةٍ!
6.a Zijn de vijanden gevlucht?
هَلْ هَرَبَ ٱلْأَعْدَاءُ؟
6.b Zijn de vijanden niet gevlucht?
أَلَمْ يَهْرُبِ ٱلْأَعْدَاءُ؟
7.a Zet de medicijnen niet op (de) tafel.
لَا تَحُطِّي ٱلْأَدْوِيَةَ عَلَى ٱلطَّاوُلَةِ!
7.b Zet de medicijnen op (de) tafel.
حُطِّي ٱلْأَدْوِيَةَ عَلَى ٱلطَّاوُلَةِ!
8.a Wij zullen niet naar het café komen.
لَنْ نَأْتِيَ إِلَى ٱلْمَقْهَى.
8.b Wij zullen niet naar het café komen.
سَوْفَ نَأْتِي إِلَى ٱلْمَقْهَى.
Oefening 5
فخافا وٱرْتجفا وخُيِّلَ لَهما أنّ السَّماءَ ٱنْطبقتْ على الأرض. ثُمّ ٱنْشَقَّ البَحْرُ وطلع مِنْهُ عَمودٌ أَسْوَدُ وهو، كلَّما مرّ، قد طال حتّى لَحِقَ بِعَنان السماء.
Zij waren bang en huiverden. Het scheen hen (beiden) toe dat de hemel op de aarde terecht gekomen
was. Vervolgens spleet de zee (open) en een zwarte zuil rees eruit op. Die (lett. hij) werd, telkens wanneer hij
passeerde langer (lett. was langer geworden) totdat hij de wolken van de hemel raakte.
فخافا شاهرِيار وشاهزَمان ومن عُظْم خَوْفِهِما هَرَبا وطلعا فوْق شَجَرةٍ عظيمة وجلسا عليْها وَتَخَبَّآ فيها وٱسْتَتَرا بِوَرَقها.
Shahriyaar en Shahzamaan waren bang en door de grootte van hun (beider) angst vluchtten zij.
Zij klommen in een enorme boom, gingen erin zitten, verborgen zich erin en verscholen zich tussen de bladeren ervan.
ومَدَّا نَظَرَهُما إلى العَمود الأسودِ وإذا به خائضًا في الماء وهو يَشُقُّ البَحْر قاصِدًا إلى المَرْج الأخضر.
Zij strekten hun (beider) blikken uit naar de zwarte zuil, en zie: hij waadde (lett. hij was
wadend) door het water terwijl hij de zee spleet afgaande op de groene weide.
ولمّا طلع الى البَرِّ وطلع الى المَرْج فنظرا واذا هو عِفْريتٌ أسودُ وعلى رَأْسه صَنْدوقٌ كبير من الزُّجاج عليه أَرْبَعةُ أَقْفالٍ وفولاذٌ.
Toen hij het land opkwam en de weide opkwam keken zij, en zie: het was een zwarte ifriet
met op zijn hoofd een grote glazen kist (lett. glaskist) met vier sloten erop en glas.
فطلع العِفْريت ومشى في المَرْج وما وجد أن يجْلِس إِلّا تحت الشَّجَرة الّتي فيها الملِكانِ، فقعَد العفريت تحت الشّجَرة
De ifriet kwam omhoog en liep door de weide. Hij vond geen plek om te zitten, anders
dan (lett. behalve) onder de boom waarin de twee koningen zaten, en zo ging de ifriet onder de boom zitten.
وحَطَّ الصَّنْدوق الزُّجاج على الأرض وأَخْرَجَ أربعةَ مَفاتيحَ وفتح أقَفال الصَّندوق وأخرج منه ٱمْرَأَةً تامّةَ القامةِ، صَبِيّةً مَليحةَ القَوامِ حلوةَ ٱلِٱبْتِسَامِ بِوَجْهٍ كَأَنَّها بَدْرُ التَّمامِ،
Hij zette de glazen kist op de grond en haalde vier sleutels tevoorschijn (lett. naar buiten).
Hij opende de sloten van de kist en haalde er een vrouw met een perfecte figuur uit, een meisje mooi
van gestalte, met een zoete glimlach als zij de volle maan van perfectie was.
فأخرجها منه وحطَّها تحت الشجَرة ونظر إليْها وقال «يا سِتَّ الحَرائرِ كلِّهِم، يا مَنِ ٱخْتَطَفْتُها ليْلةَ عُرْسِها أَشْتَهِي أَنَ أنامَ قليلًا.»
Hij haalde haar eruit en zette haar onder de boom. Hij keek naar haar en zei “Oh dame van alle
nobelen; oh jij die ik die ik ontvoerd heb op de nacht van haar bruiloft, ik verlang ernaar een beetje te slapen.”
ثُمَّ إِنَّ العِفْريت حطّ رأْسَهُ على حِجْر الصَّبِيّة ومَدَّ رِجْلَيْهِ حتّى وَصَلَتَا إلى البحر ونام وشخَر وغطَّ في نَوْمه
Vervolgens legde de ifriet (werkelijk) zijn hoofd op de schoot van het meisje. Hij strekte zijn
(beide) benen totdat zij reikten tot aan de zee (lett. de zee bereikten) en hij sliep en snurkte en ronkte in zijn slaap.
والصبية رفَعتْ رأْسَها إلى الشجَرة وحانتْ منها ٱلْتِفاتةٌ فَرَأَتِ ٱلملكَ شاهرِيارَ والملكَ شاهزَمانَ،
Het meisje hief haar hoofd op naar de boom en toevallig draaide zij zich (lett. toevallig
gebeurde bij haar een wending) en zag zij koning Shahriyaar en koning Shahzamaan.
فرفَعتْ رأْسَ العفريت عنها وحطَّتْهُ على الأرض وَأَتَتْ إلى تحت الشجَرة وأَشارَتْ إليْهِما بِيَدِها «اِنْزِلُوا قليلا قليلا إلى عندي»
Zij tilde het hoofd van de ifriet van haar schoot op, legde het op de grond en kwam tot onder
de boom. Ze wenkte naar hen met haar hand (en zei) “Kom langzaam (lett. beetje bij beetje) naar beneden naar mij.”
فلمّا عرَفا أَنَّها رَأَتْهُما خافا وتضرّعا وتوسّلا لها بِرافِع ٱلسَّماءِ أنْ تُعفِيَهُما مِنَ ٱلنُّزول. فقالت «لا بُدَّ مِن نُزولِكما الى عندي.»
Toen zij wisten dat zij hen gezien had waren zij bang, vroegen zij haar nederig en smeekten zij haar bij de heffer
van de hemel (God) hen vrij te stellen van het naar beneden komen. Zij zei “Er is geen ontkomen aan dat jullie
naar beneden komen naar mij.”
فَأَشارا إليْها «هٰذا الّذي راقِدٌ هو عَدُوُّ ٱلْإِنْسِ، فَبِٱللّٰهِ دَعِينَا.» فقالت «لا بُدَّ من نُزولكما، وَإِنْ لم تنزِلا عندي، نَبَّهْتُ العفريت وَأَدَعُهُ يَقْتُلُكما.»
Zij verduidelijkten haar “deze die (daar) ligt, (hij) is de vijand van de
mens(heid), dus, in Gods naam (lett. bij God) laat ons (met rust). Ze zei “Jullie moeten naar
beneden komen; als jullie niet naar beneden komen naar mij, maak ik de ifriet wakker en laat
ik hem jullie doden.”
ثمّ أَشارتْ إليهِما وأَلَحَّتْ عليْهِما فنزلا من على الشجَرة قليلا قليلا حتّى صارا قُدّامَها،
Vervolgens wenkte zij hen en smeekte zij hen en zo kwamen zij langzaam uit de
boom naar beneden totdat zij voor haar stonden (lett. terecht kwamen).
فرقَدتْ على ظَهْرها ورفَعت رِجْلَيْها وقالت «جامِعاني وَٱقْضِيَا غَرَضي وَإِلَّا نَبَّهْتُ العفريت يقتلَكما.»
Ze ging op haar rug liggen en tilde haar benen op en zei “Vrij mij en doe wat ik
verlang (lett. vervul mijn verlangen). Zo niet, dan wek ik de ifriet om jullie te doden.”
فقالاها «يا سَيِّدَتَنا بِٱللّٰهِ عليْكِ لا تَفْعَلِي، ونحن السّاعةَ في أَشَدِّ الخَوْفِ من هذا العفريت والفَزَعِ، فَأَعْفِينَا من هذا الأَمْر.»
Ze zeiden tegen haar “Oh mevrouw, in Gods naam, doe het niet; wij zijn hevig
bevreesd en in paniek door deze ifriet, stel ons vrij van deze zaak.”
فقالت الصَّبِيّة لَهما «لا بُدَّ من ذٰلك.» وَأَلَحَّتْ عليْهِما وحلَفتْ لَهما «واللّٰهِ رافِعِ السَّماءِ لَئِنْ لم تَفْعَلا، نَبَّهْتُ العفريتَ زَوْجي لَكُما وَآمُرُهُ أنْ يقتُلَكما ويُغَرِّقَكُما في هذا البحر!»
Het meisje zei “Er is geen ontkomen aan.” Zij smeekte hen en zwoer hen “Bij God,
de heffer van de hemel, als jullie het werkelijk niet doen, maak ik de ifriet mijn echtgenoot, voor jullie wakker
en beveel ik hem jullie te doden en te doen zinken in deze zee!”