Les 15

  Oplossingen
Plaats de cursor op een veld om de oplossing zichtbaar te maken

Oefening 1
أَرَيْتُ ، أَرَيْتَ ، أَرَيْتِ ، أَرَى ، أَرَتْ
أَرَيْتُمَا ، أَرَيْتُمَا ، أَرَيَا ، أَرَتَا
أَرَيْنَا ، أَرَيْتُمْ ، أَرَيْتُنَّ ، أَرَوْا ، أَرَيْنَ
أُرِي ، تُرِي ، تُرِينَ ، يُرِي ، تُرِي
تُرِيَانِ ، تُرِيَانِ ، يُرِيَانِ ، تُرِيَانِ
نُرِي ، تُرُونَ ، تُرِينَ ، يُرُونَ ، يُرِينَ
أُرِ ، تُرِ ، تُرِي ، يُرِ ، تُرِ
تُرِيَا ، تُرِيَا ، تُرِيَا ، تُرِيَا
نُرِ ، تُرُوا ، تُرِينَ ، يُرُوا ، يُرِينَ
أَرِ ، أَرِي
أَرِيَا ، أَرِيَا
أَرُوا ، أَرِينَ
III zich aanstellen
رَاءَى \ يُرَائِي (القرآن: يُرَاءِي)
V vermoeden
تَرَأَّى \ يَتَرَأَّى
VI schijnen
تَرَاءَى \ يَتَرَاءَى
VIII van mening zijn
اِرْتَأَى \ يَرْتَئِي
Oefening 2
1.a Toont (Laat) jullie boeken (zien)!
أَرُوا كُتُبَكُمْ!
1.b Toont (Laat) jullie boeken niet (zien)!
لاَ تُرُوا كُتُبَكُمْ!
2.a De school zal haar poorten/deuren sluiten.
سَتُغْلِقُ ٱلْمَدْرَسَةُ أَبْوَابَهَا.
2.b De school zal haar poorten/deuren niet sluiten.
لَنْ تُغْلِقَ ٱلْمَدْرَسَةُ أَبْوَابَهَا.
3.a Kijk in je boek, oh mijn zuster
اُنْظُرِي فِي كِتَابِكِ يَا أُخْتِي!
3.b Kijk niet in je boek, oh mijn zuster!
لاَ تَنْظُرِي فِي كِتَابِكِ يَا أُخْتِي!
4.a Ik heb een gazelle gezien tussen de bomen.
رَأَيْتُ غَزَالاً بَيْنَ ٱلأَشْجَارِ.
4.b Ik heb geen gazelle gezien tussen de bomen.
لَمْ أَرَ غَزَالاً بَيْنَ ٱلأَشْجَارِ.
5.a De sjeik (/oude (wijze) man) had de vensters gesloten.
كَانَ ٱلشَّيْخُ قَدْ أَغْلَقَ ٱلشَّبَابِيكَ.
5.b De sjeik (/oude (wijze) man) had de vensters niet gesloten.
لَمْ يَكُنِ ٱلشَّيْخُ قَدْ أَغْلَقَ ٱلشَّبَابِيكَ.
6.a Hebben zij recht op verblijf (/verblijfsrecht /een verblijfsvergunning)?
هَلْ عِنْدَهُمْ حَقُّ ٱلْإِقَامَةِ؟
6.b Hebben zij geen recht op verblijf (/verblijfsrecht /verblijfsvergunning)?
أَلَيْسَ عِنْدَهُمْ حَقُّ ٱلْإِقَامَةِ؟
7.a Ik zal jou mijn kamer laten zien (/tonen).
سَوْفَ أُرِيكَ \ أُرِيكِ غُرْفَتِي.
7.b Ik zal jou mijn kamer niet laten zien (/tonen).
لَنْ أُرِيَكَ \ أُرِيَكِ غُرْفَتِي.
8.a Wij waren gewend in dat café te gaan zitten. / Wij gingen (gewoonlijk) in dat café zitten
كُنَّا نَجْلِسُ فِي ذٰلِكَ ٱلْمَقْهَى.
8.b Wij waren niet gewend in dat café te gaan zitten. / Wij gingen niet (gewoonlijk) in dat café zitten
لَمْ نَكُنْ نَجْلِسُ فِي ذٰلِكَ ٱلْمَقْهَى.
9.a Heb jij (f.) de gazellen gezien?
هَلْ رَأَيْتِ ٱلْغِزْلَانَ؟
9.b Heb jij (f.) de gazellen niet gezien?
أَلَمْ تَرِي ٱلْغِزْلَانَ؟
10.a Neemt deze kaartjes!
خُذُوا هٰذِهِ ٱلتَّذَاكِرَ!
10.b Neemt deze kaartjes niet!
لَا تَأْخُذُوا هٰذِهِ ٱلتَّذَاكِرَ!
Oefening 3
1. Toen de lerares in de richting van de weg keek zag zij de kinderen tussen de bomen spelen. (lett. zag zij de kinderen terwijl zij tussen de bomen speelden; toestandszin vanaf wa hum yalʿabūna)
لَمَّا نَظَرَتِ ٱلْمُدَرِّسَةُ إِلَى نَاحِيَةِ ٱلطَّرِيقِ رَأَتِ ٱلْأَوْلَادَ وَهُمْ يَلْعَبُونَ بَيْنَ ٱلْأَشْجَارِ.
2. Het meisje deed haar werk in huis terwijl haar kleine/jonge(re) broer in de tuin een boek las. (toestandszin vanaf wa-’akhū-hā)
قَامَتِ ٱلْبِنْتُ بِأَشْغَالِهَا فِي ٱلْبَيْتِ وَأَخُوهَا ٱلصَّغِيرُ يَقْرَأُ كِتَابًا فِي ٱلْبُسْتَانِ.
3. Wij zullen onze vrienden in Libië bezoeken ook al zijn de omstandigheden van reis moeilijk.
سَوْفَ نَزُورُ أَصْدِقَاءَنَا فِي لِيبِيَا وَإِنْ كَانَتِ ظُرُوفُ ٱلسَّفَرِ صَعْبَةً.
4. De oude mannen (/sjeiks) gingen in het café van het dorp zitten praten over de wegwerkzaamheden. (toestandszin vanaf yataḥaddathūna)
جَلَسَ ٱلشُّيُوخُ فِي مَقْهَى ٱلْقَرْيَةِ يَتَحَدَّثُونَ عَنْ أَعْمَالِ ٱلطَّرِيقِ.
5. Als jij aan (de) tafel gaat zitten geef ik je jouw maaltijd (/eten).
إنْ تَجْلِسِي إِلَى ٱلطَّاوُلَةِ أُعْطِكِ طَعَامَكِ.
6. Ik ging de deur het huis van de oude man (/sjeik) binnen terwijl ik mijn schoenen uittrok.
دَخَلْتُ بَابَ بَيْتِ ٱلشَّيْخِ أَقْلَعُ حِذَائِي.
7. Als jullie uit het raam kijken zien jullie de maan.
إِنْ تَنْظُرُوا خَارِجَ ٱلنَّافِذَةِ تَرَوِا ٱلْقَمَرَ.
8. Als je het huis uitgaat sluit dan de deur!
إِذَا خَرَجْتَ مِنَ ٱلْبَيْتِ فَأَغْلِقِ ٱلْبَابَ!
Oefening 4
حَدِيثٌ ، ح د ث ، فَعِيلٌ
نَتَحَدَّثُ ، ح د ث ، نَتَفَعَّلُ
خَيْرٌ ، خ ي ر ، فَعْلٌ
اِخْتَارَ ، خ ي ر ، اِفْتَعَلَ
مُرُورٌ ، م ر ر ، فُعُولٌ
تَسْتَمِرُّ ، م ر ر ، تَسْتَفْعِلُ
ثِيَابٌ ، ث و ب ، فِعَالٌ
غِزْلَانٌ ، غ ز ل ، فِعْلاَنٌ
Oefening 5
مَشَيْنَ بَيْنَ أَشْجَارِ ٱلْبُستَانِ تَنْظُرْنَ إِلَى ٱلْأَطْيَارِ.
هَلْ فِي\لِهٰذِهِ ٱلدَّوْلَةِ حُكُومَةٌ دِيمُقْرَاطِيَّةٌ؟
كَانَ أَعْضَاءُ مَجْلِسِ ٱلنُّوَّابِ وَمَجْلِسِ ٱلشُّيُوخِ يَجْتَمِعُونَ كَلَّ أُسْبُوعٍ. \ كَانَ يَجْتَمِعُ أَعْضَاءُ مَجْلِسِ ٱلنُّوَّابِ وَمَجْلِسِ ٱلشُّيُوخِ كَلَّ أُسْبُوعٍ.
نَظَرَ ٱلشَّيْخُ إِلَى ٱلْجِدَارِ كَأَنَّهُ لَمْ يَعْرِفْ مَا يَرَى.
Oefening 6
Wat Shahzamaan betreft, (welnu) hij ging nadat zijn broer Shahriyaar op reis gegaan was (lett. na het reizen van zijn broer) (/na het vertrek van zijn broer) in het paleis (/kasteel) zitten en keek uit het venster in de richting van de tuin.
Hij keek naar de vogels en de bomen en overdacht zijn vrouw wat zij hem had aangedaan. Zo zag hij er bedroefd uit (lett. toonde hij droefheid) en slaakte hij een zucht.
Mevrouw de echtgenote van zijn broer kwam naar buiten tussen twintig slavenmeisjes (toestandszin vanaf wa hiya bayna), tien witte en tien zwarte, terwijl zij statig liep als een gazelle met heldere ogen (lett. alsof zij een gazelle met heldere ogen was; toestandszin vanaf wa hiya takhaṭṭara)
Shahzamaan keek naar hen van waar zij hem niet konden zien (lett. zagen).
terwijl zij ervan overtuigd waren dat hij met zijn broer op jacht gegaan was (lett. op reis naar de jacht) (/vertrokken was naar de jacht).
Ze gingen onder het paleis zitten en trokken hun kleren uit,
en zie, tien waren zwarte slaven geworden en tien slavenmeisjes
– (en) hun kleding was de kleding van slavenmeisjes.
De tien (mannen) vreeën met de tien (meisjes)
en mevrouw riep: “Hé Masoed! Hé Masoed!”
en een zwarte slaaf sprong van boven uit de boom op de grond.
Toen ze klaar waren met hun bezigheden (lett. werk), stonden allen op en wasten zij zich.
De tien slaven trokken de slavinnenkleren aan en mengden zich onder de andere tien slavinnen
en zo werden zij twintig slavinnen voor wie hen zag.
Wat Masoed betreft, (welnu) die sprong (werkelijk) vanaf de muur van de tuin en kwam buiten op de weg terecht (ṣāra betekent ook terecht komen).
De slavinnen, met de dame in hun midden (toestandszin), liepen tot zij aankwamen bij de deur van het binnenste deel (van het paleis).
Zij gingen naar binnen, deden de deur van hun kant op slot en gingen hun eigen weg.