Les 11
Oplossingen
Plaats de cursor op een veld om de oplossing zichtbaar te
maken
Oefening 1
نَادَيْتُ ، نَادَيْتَ ، نَادَيْتِ ، نَادَى ، نَادَتْ
تَمَنَّيْتُمَا ، تَمَنَّيْتُمَا ، تَمَنَّيَا ، تَمَنَّتَا
تَلَاقَيْنَا ، تَلَاقَيْتُمْ ، تَلَاقَيْتُنَّ ، تَلَاقَوْا ، تَلَاقَيْنَ
أُصَلِّي ، تُصَلِّي ، تُصَلِّينَ ، يُصَلِّي ،تُصَلِّي
تَتَمَنَّيَانِ ، تَتَمَنَّيَانِ ، يَتَمَنَّيَانِ ، تَتَمَنَّيَانِ
نَتَلَاقَى ، تَتَلَاقَوْنَ ، تَتَلَاقَيْنَ ، يَتَلَاقَوْنَ ، يَتَلَاقَيْنَ
Oefening 2
1.a Jij (m.) schreeuwt. - I
تُنَادِي.
b. Schreeuw niet!
لاَ تُنَادِ!
c. Schreeuw!
نَادِ!
2.a Jij (f.) schreeuwt.
تُنَادِينَ.
b. Schreeuw niet!
لاَ تُنَادِي!
c. Schreeuw!
نَادِي!
3.a Jullie beiden schreeuwen.
تُنَادِيَانِ.
b. Schreeuwt niet!
لاَ تُنَادِيَا!
c. Schreeuwt!
نَادِيَا!
4.a Jullie (m.) schreeuwen.
تُنَادُونَ.
b. Schreeuwt niet!
لاَ تُنَادُوا!
c. Schreeuwt!
نَادُوا!
5.a Jullie (f.) schreeuwen.
تُنَادِينَ.
b. Schreeuwt niet!
لاَ تُنَادِينَ!
c. Schreeuwt!
نَادِينَ!
6.a Jij (m.) bewaart.
تَسْتَبْقِي.
b. Bewaar niet!
لاَ تَسْتَبْقِ!
c. Bewaar!
اِسْتَبْقِ!
7.a Jij (f.) bewaart.
تَسْتَبْقِينَ.
b. Bewaar niet!
لَا تَسْتَبْقِي!
c. Bewaar!
اِسْتَبْقِي!
8.a Jullie beiden bewaren.
تَسْتَبْقِيَانِ.
b. Bewaart niet!
لَا تَسْتَبْقِيَا!
c. Bewaart!
اِسْتَبْقِيَا!
9.a Jullie (m.) bewaren.
تَسْتَبْقُونَ.
b. Bewaart niet!
لَا تَسْتَبْقُوا!
c. Bewaart!
اِسْتَبْقُوا!
10.a Jullie (f.) bewaren.
تَسْتَبْقِينَ.
b. Bewaart niet!
لَا تَسْتَبْقِينَ!
c. Bewaart!
اِسْتَبْقِينَ!
11.a Jij (m.) geeft.
تُعْطِي.
b. Geef niet!
لاَ تُعْطِ!
c. Geef!
أَعْطِ!
12.a Jij (f.) geeft.
تُعْطِينَ.
b. Geef niet!
لَا تُعْطِي!
c. Geef!
أَعْطِي
13.a Jullie beiden geven.
تُعْطِيَانِ.
b. Geeft niet!
لَا تُعْطِيَا!
c. Geeft!
أَعْطِيَا
14.a Jullie geven.
تُعْطُونَ
b. Geeft niet!
لَا تُعْطُوا!
c. Geeft!
أَعْطُوا
15.a Jullie geven.
تُعْطِينَ.
b. Geeft niet!
لَا تُعْطِينَ
c. Geeft!
أَعْطِينَ
16.a Jij (m.) gaat weg
تَرُوحُ.
b. Ga niet weg!
لاَ تَرُحْ!
c. Ga weg!
رُحْ!
17.a Jij (f.) gaat weg
تَرُوحِينَ.
b. Ga niet weg!
لَا تَرُوحِي!
c. Ga weg!
رُوحِي.
18.a Jullie beiden gaan weg
تَرُوحَانِ.
b. Gaat niet weg!
لَا تَرُوحَا!
c. Gaat weg!
رُوحَا!
19.a Jullie gaan weg
تَرُوحُونَ.
b. Gaat niet weg!
لَا تَرُوحُوا!
c. Gaat weg!
رُوحُوا!
10.a Jullie gaan weg
تَرُحْنَ.
b. Gaat niet weg!
لَا تَرُحْنَ!
c. Gaat weg!
رُحْنَ!
Oefening 3
1. Ik wens je een goede (\voorspoedige) reis.
1.a Ik wens je een goede (\voorspoedige) reis.
1.b Wij wensen je een goede reis.
نَتَمَنَّى لَكَِ رِحْلَةً سَعِيدَةً.
2.a Laat mij (met rust/alleen)!
2.b Laat mij (met rust/alleen)!
خَلُّونِي!
3.a Heb jij (f.) vanochtend (de salat) gebeden?
3.b Hebben jullie (f.) vanochtend (de salat) gebeden?
هَلْ صَلَّيْتُنَّ فِي ﭐلصَّبَاحِ؟
4.a Geef (f.) hem het paspoort!
أَعْطِيهِ جَوَازَ ﭐلسَّفَرِ!
4.b Geeft (f.) hem het paspoort!
أَعْطِينَهُ جَوَازَ ﭐلسَّفَرِ!
5.a Heb jij die toerist alleen (/met rust) gelaten?
هَلْ خَلَّيْتَ ذٰلِكَ ﭐلسَّائِحَ؟
5.b Hebben jullie die toerist alleen (/met rust) gelaten?
هَلْ خَلَّيْتُمْ ذٰلِكَ ﭐلسَّائِحَ؟
6.a Jij (m.) zult / Zij zal een nieuwe koelkast kopen.
سَتَشْتَرِي ثَلَّاجَةً جَدِيدَةً.
6.b Jullie (m.) zullen / Zij (f.) zullen een nieuwe koelkast kopen.
سَتَشْتَرُونَ \ سَيَشْتَرِينَ ثَلَّاجَةً جَدِيدَةً.
Oefening 4
1.a Wij zullen naar het kantoor lopen.
1.b Wij zullen niet naar het kantoor lopen.
لَنْ نَمْشِيَ إِلَى ﭐلْمَكْتَبِ.
2.a Roep (f.) de leraar!
2.b Roep (f.) de leraar niet!
لَا تَدْعِي ﭐلْمُعَلِّمَ!
3.a De zitting is (/was) afgesloten.
3.b De zitting is (/was) niet afgesloten.
لَمْ تَنْقَضِ ﭐلْجَلْسَةُ.
4.a Heeft hij het glas gegooid?
4.b Heeft hij het glas niet gegooid?
أَلَمْ يَرْمِ ﭐلزُّجَاجَةَ؟
5.a Wij zijn naar de bergen gegaan
5.b Wij zijn niet naar de bergen gegaan
لَمْ نَرُحْ إِلَى ﭐلْجِبَالِ.
6.a Zij (f.) zullen in hun huis blijven.
6.b Zij (f.) zullen niet in hun huis blijven.
لَنْ يَبْقَيْنَ فِي بَيْتِهِنَّ.
7.a Loopt! (/Lopen jullie!)
7.b Loopt niet! (/Lopen jullie niet!)
لَا تَمْشُوا!
8.a Wij hebben elkaar in Cairo ontmoet.
تَلَاقَيْنَا فِي ﭐلْقَاهِرَةِ.
8.b Wij hebben elkaar niet in Cairo ontmoet.
لَمْ نَتَلَاقَ فِي ﭐلْقَاهِرَةِ.
9.a Kopen jullie tweeën het lesboek?
هَلْ تَشْتَرِيَانِ كِتَابَ ﭐلدَّرْسِ.
9.b Kopen jullie tweeën het lesboek niet?
أَلَا تَشْتَرِيَانِ كِتَابَ ﭐلدَّرْسِ.
10.a Zij heeft hem zeep (/een stuk zeep) gegeven.
أَعْطَتْهُ صَابُونًا.
10.b Zij heeft hem geen zeep (/geen stuk zeep) gegeven.
لَمْ تُعْطِهِ صَابُونًا.
11.a Laat ons (alleen / met rust)!
خَلِّنَا!
11.b Laat ons niet alleen!
لَا تُخَلِّنَا!
12.a Zij (f.) bidden (de salat) ’s avonds.
يُصَلِّينَ فَي ﭐلْمَسَاءِ.
12.b Zij (f.) bidden (de salat) ’s avonds niet.
لَا يُصَلِّينَ فَي ﭐلْمَسَاءِ.
13.a Ben jij (f.) in de hoofdstad gebleven?
هَلْ بَقِيتِ فِي ﭐلْعَاصِمَةِ؟
13.b Ben jij (f.) niet in de hoofdstad gebleven?
أَلَمْ تَبْقَيْ فِي ﭐلْعَاصِمَةِ؟
14.a De meisjes hebben (de salat) op school gebeden.
صَلَّتِ ﭐلْبَنَاتُ فِي ﭐلْمَدْرَسَةِ.
14.b De meisjes hebben (de salat) op school niet gebeden.
لَمْ تُصَلِّ ﭐلْبَنَاتُ فِي ﭐلْمَدْرَسَةِ.
Oefening 5
ثَلَاثُ مَلِكَاتٍ.
drie koniningen
طَالِبَةٌ (وَاحِدَةٌ)
een studente
خَمْسَةُ مَعَاهِدَ
vijf instituten
سَبْعُ غُرَفٍ
zeven kamers
صَدِيقَتَانِ (ﭐثْنَتَانِ)
twee vriendinnen
سَائِحَانِ (ﭐثْنَانِ)
twee toeristen
أَرْبَعَةُ شَبَابِيكَ
vier vensters (/loketten)
سِتُّ نَوَافِذَ
zes ramen
عَشَرَةُ أَقْلَامٍ
tien pennen
ثَمَانِي تَذَاكِرَ
acht kaartjes
Oefening 6
1.a Geef hem de glazen!
أَعْطِهِ ﭐلزُّجَاجَاتِ!
1.b Je moet hem de glazen geven.
يَلْزَمُ عَلَيْكَ أَنْ تُعْطِيَهُ ﭐلزُّجَاجَاتِ.
2.a Bewaar (f.) je boeken!
اِسْتَبْقِي كُتُبَكِ!
2.b Je moet je boeken bewaren.
يَلْزَمُ عَلَيْكِ أَنْ تَسْتَبْقِي كُتُبَكِ.
3.a Loopt naar de markt!
اِمْشُوا إِلَى ﭐلسُّوقِ!
3.b Jullie moeten naar de martkt lopen.
يَلْزَمُ عَلَيْكُمْ أَنْ تَمْشُوا إِلَى ﭐلسُّوقِ.
4.a Blijft (f.) thuis (/in het huis)!
اِبْقَيْنَ فَي ﭐلْبَيْتِ!
4.b Jullie (f.) moeten thuis (/in het huis) blijven.
يَلْزَمُ عَلَيْكُنَّ أَنْ تَبْقَيْنَ فَي ﭐلْبَيْتِ.
Oefening 7
1. Op de markt kun je veel soorten fruit en groenten kopen.
2. Doe jullie plicht en laat jullie vrienden niet alleen!
3. Geef mij een kilo appels en een halve kilo druiven!
4. (Hé mijn) Kinderen! Schreeuw(t) niet! Ik kan mijn (eigen) stem niet horen.
اِنْقَضَتْ جَلْسَةُ مَجْلِسِ ﭐلْكُلِّيَّةِ بِمُحَادَثَةٍ قَصِيرَةٍ حَوْلَ تَعْلِيمِ ﭐلسَّنَةِ ﭐلْأُولَى.
5. De zitting van de faculteitsraad is geëindigd met een korte bespreking
over het onderwijs van het eerste jaar.
لَا يُمْكِنُكَ أَنْ تَشْتَرِيَ \ لَا يُمْكِنُكِ أَنْ تَشْتَرِي ﭐلْبُرْتُقَالَ أَوِ ﭐلتُّفَّاحَ عِنْدَ هٰذَا ﭐلْبَقَّالِ لِأَنَّهُ لَا يَبِيعُ ﭐلْفَوَاكِهَ.
6. Je kunt geen sinaasappels of appels kopen bij deze kruidenier want hij
verkoopt geen fruit.
لِمَاذَا تَسْتَبْقِي تِلْكَ ﭐلْكُتُبَ ﭐلْقَدِيمَةَ؟ لِأَنَّهَا مُمْتِعَةٌ وَمُفِيدَةٌ.
7. Waarom bewaar jij (m.) / bewaart zij die oude boeken? Omdat zij interessant
en nuttig zijn.
دَعَانَا ﭐبْنُ ﭐلْإِمَامِ لِنَقُومَ بِزِيَارَةٍ لِقَرْيَةِ أَبِيهِ.
8. De zoon van de imam heeft ons uitgenodigd een bezoek te
brengen aan het dorp van zijn vader.
Oefening 8
هَلْ تَعْرِفُ\تَعْلَمُ\تَعْرِفِينَ\تَعْلَمِينَ أَيْنَ يُمْكِنُنِي أَنْ أَشْتَرِيَ مَاءً\ﭐلْمَاءَ فِي زُجَاجَتٍ\ﭐلزُّجَاجَاتِ؟
يَا وَلَدُ ، هَاتِ\أَعْطِنِي رَطْلَ\نِصْفَ كِيلُو طَمَاطِمَ!
سَنَدْعُوكُمْ\سَنَدْعُوكُنَّ لِ\إِلَى ﭐلْمُحَادَثَةِ أَيْضًا.
يَا جَمِيلَةُ ، هَلْ تَظُنِّينَ أَنْ يَكُونَ هٰذَا ﭐلْعِنَبُ لَذِيذًا؟
هَلْ يُمْكِنُنَا أَنْ نَمْشِيَ إِلَى ﭐلسُّوقِ أَمْ لاَ تَسْتَطِيعُ\تَسْتَطِيعِينَ ذٰلِكَ؟
أَتَمَنَّى لَكُمْ\لَكُنَّ زِيَارَةً مُمْتِعَةً!