Les 2

  Oplossingen
Plaats de cursor op een veld om de oplossing zichtbaar te maken

Oefening 1
Opmerking: Bij de meeste zelfstandige naamwoorden is het mogelijk verschillende bijvoeglijke naamwoorden te plaatsen.
اَلشَّنْطَةُ صَغِيرَةٌ.
De tas is klein.
اَلْحَلِيبُ سَاخِنٌ.
De melk is warm.
اَلْأَبْوَابُ مَفْتُوحَةٌ.
De deuren zijn open.
اَلشَّمْسُ سَاخِنَةٌ.
De zon is heet.
اَلْقَرْيَةُ قَرِيبَةٌ.
Het dorp is dichtbij.
اَلْبُيُوتُ صَغِيرَةٌ.
De huizen zijn klein.
اَلْمَسْجِدُ مَفْتُوحٌ.
De moskee is open.
اَلْأَخْبَازُ سَاخِنَةٌ.
De broden zijn warm.
اَلْجِدَارُ سَاخِنٌ
De muur is warm.
اَلْكِلَابُ صَغِيرَةٌ.
De honden zijn klein.
Oefening 2
Opmerking: Bij de meeste zelfstandige naamwoorden is het mogelijk verschillende bijvoeglijke naamwoorden te plaatsen.
اَلسَّيَّارَةُ ٱلْكَبِيرَةُ
de grote auto
غُرَفٌ مُغْلَقَةٌ
gesloten kamers
اَلشَّايُ ٱلْبَارِدُ
de koude thee
أَبْوَابٌ مُغْلَقَةٌ
gesloten deuren
حَرْبٌ بَعِيدَةٌ
een verre oorlog
اَلْأَطْبَاقُ ٱلْكَبِيرَةُ
de grote borden
مُدُمٌ بَعِيدَةٌ
verre steden
مَسْجِدٌ كَبِيرٌ
een grote moskee
Oefening 3
Attributen zijn onderstreept
1. Op de tafel liggen een bord, een mes en een vork.
2. Waar is de kleine kat(er)? Hij zit (/is) onder de grote kast.
3. (De) Arabische thee is zoet. (zie 2.8)
4. Zijn de grote poorten (/deuren) open? Nee zij zijn gesloten.
5. Wie is hij? Hij is de Arabische leraar. (N.B. niet: de leraar Arabisch)
6. Naast het kleine boek liggen een schrift en een pen.
7. Is er (/daar) boter? Ja, zij (/hij/die) ligt in de koelkast.
8. In het dorp ver van de stad is (/ligt) een kleine moskee.
9. De boeken zijn van de lerares en de pennen zijn bij de leraar.
10. Ligt de grote lepel op de stoel?
Oefening 4
1. De krant ligt naast het kopje.
2. In het huis zijn grote kamers.
3. Waar zijn jullie? Wij zijn bij de imam in de kleine moskee.
4. De grote sleutel is van de kleine deur (/poort).
5. De borden liggen (/staan/zijn) in de grote kast.
6. Is (de) Arabische koffie bitter? (zie 2.8)
7. Boven(op) de kast hangt (/staat/ is) een kleine lamp.
8. De grote auto is van de koning.
9. Is de moskee ver van de grote poort?
10. Van wie is de krant?
11. In de muur zit (/is) een gesloten deur.
12. Is er (/daar) een (water)kraan? Ja, zij (/hij/die) is in de keuken.
13. De kat is (/zit/staat) bij de melk.
14. Wie is hij? Hij is de Arabier (/Arabische man).
15. Is (de) koude koffie bitter? (zie 2.8)
16. Wat zijn dit? (Degene die de vraag stelt ziet dat het verschillende voorwerpen zijn) Het zijn Arabische borden.
Oefening 5
اَلْحَلِيبُ فِي ﭐلثَّلاَّجَةِ.
هَلِ ﭐلْمَسْجِدُ قَرِيبٌ مِنَ ﭐلْبَابِ ﭐلْكَبِيرِ؟
تَحْتَ ﭐلطَّاوُلَةِ كَلْبٌ.
مَنْ هُمْ؟ هِيَ ﭐلْمُعَلِّمَةُ وَهِيَ طَالِبَةٌ وَهُوَ طَالِبٌ.
اَلْبَابُ ﭐلْبَعِيدُ عَنِ ﭐلْمَسْجِدِ مُغْلَقٌ.
أَيْنَ ﭐلسِّكِّينُ ﭐلْكَبِيرُ؟ هُوَ فِي ﭐلدُّرْجِ.
اَلْأَدْرَاجُ ﭐلصَّغِيرةُ مَفْتُوحَةٌ.
عِنْدَ مَنِ ﭐلْكُؤُوسُ؟